Selectie van rechtspraak inzake box 3
We hebben een selectie van de relevantste uitspraken inzake box 3 voor u op een rij gezet.
Hoge Raad
Zie het bericht Wat te doen als men het niet eens is met het geboden rechtsherstel voor box 3
Zie het bericht Hoge Raad geeft geen rechtsherstel box 3 aan te late bezwaarmakers
In het Kerstarrest oordeelde de Hoge Raad dat de forfaitaire box 3-heffing over de jaren 2017 en 2018 in strijd is met het Eerste Protocol bij het EVRM. Om die reden werd in dat geval geoordeeld dat het box 3-inkomen moest worden verlaagd. Er moest worden uitgegaan van het werkelijke, lagere inkomen.
In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat de box 3-heffing in de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau in strijd was met het Eerste Protocol bij het EVRM (artikel 1 EP). Concreet stelde de Hoge Raad dat op stelselniveau sprake was van schending van artikel 1 EP als het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddelde haalbare rendement voor de jaren 2013 en 2014 lager was dan 1,2% (30% heffing over 4% forfaitair rendement). Over deze jaren was dat het geval. De Hoge Raad zag evenwel geen mogelijkheid om deze strijdigheid te herstellen en liet dit over aan de wetgever.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Zie het bericht Rentevergoeding over te veel betaalde box 3-heffing
In deze uitspraak komen partijen gedurende het hoger beroep overeen dat het rechtsherstel plaats moet vinden in overeenstemming met het Besluit rechtsherstel box 3 (nu de Wet rechtsherstel box 3). Voor de vaststelling van de leegwaarderatio gaat het gerechtshof hierbij uit van de kale huurprijs (de totale huurprijs verminderd met de vergoeding voor bijkomende diensten). Voor de vaststelling van het forfaitair rendement op het aandeel in de Vve-reserves, is het gerechtshof van oordeel dat in casu onvoldoende rechtsherstel wordt geboden als uitgegaan wordt van een forfaitair rendement van 5,38% (jaar 2018). Het gerechtshof betrekt hierbij het bepaalde in artikel BW 5:126, lid 3, waaruit volgt dat bijdragen aan dergelijke Vve-reserves – behoudens uitzonderingen – op een afzonderlijke betaalrekening of spaarrekening als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht moeten worden gedeponeerd. Het gerechtshof sluit voor het forfaitair rendement daarom aan bij het rendement voor bank- en spaartegoeden (0,12% in 2018).
In deze uitspraak verleent het gerechtshof rechtsherstel door alleen het werkelijke rendement in de heffing te betrekken. Voor de bepaling van dit rendement sluit het gerechtshof aan bij het nominaal gerealiseerde rendement en niet bij het reële rendement na correctie voor inflatie.
In deze uitspraak verleent het gerechtshof rechtsherstel door alleen het werkelijke rendement in de heffing te betrekken. Voor de bepaling van dit rendement sluit het gerechtshof aan bij de gerenseigneerde bankgegevens.
In deze uitspraak verleent het gerechtshof rechtsherstel door alleen het werkelijke rendement in de heffing te betrekken. Voor de bepaling van dit rendement sluit het gerechtshof aan bij het nominaal gerealiseerde rendement en niet bij het reële rendement na correctie voor inflatie. Het gerechtshof vindt verder dat er geen plaats is voor het in aanmerking nemen van ongerealiseerde verliezen ter zake van aandelen waarvan het in het geheel niet zeker is dat een verlies zich daadwerkelijk voor zal doen.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch
In deze uitspraak is het gerechtshof van oordeel dat het Besluit rechtsherstel box 3 (nu de Wet rechtsherstel box 3) onvoldoende rechtsherstel biedt, omdat het werkelijke rendement lager is. De bewijslast hiervan rust in beginsel op de belastingplichtige. De wijze waarop dit rendement berekend is, wordt uit de uitspraak niet duidelijk. Partijen zijn ter zitting namelijk de hoogte van het werkelijke rendement onderling overeengekomen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak biedt de rechtbank rechtsherstel door alleen het werkelijke rendement in de heffing te betrekken. De wijze waarop dit rendement berekend is, wordt uit de uitspraak niet duidelijk. Partijen zijn ter zitting namelijk de hoogte van het werkelijke rendement onderling overeengekomen.
Rechtbank Den Haag
- Rechtbank Den Haag, 5 december 2022, SGR 20/2077, ECLI:NL:RBDHA:2022:13417
- Rechtbank Den Haag, 5 december 2022, SGR 20/6960, ECLI:NL:RBDHA:2022:13425
- Rechtbank Den Haag, 5 december 2022, SGR 20/7361, ECLI:NL:RBDHA:2022:13420
- Rechtbank Den Haag, 5 december 2022, SGR 20/6263, ECLI:NL:RBDHA:2022:13422
- Rechtbank Den Haag, 19 december 2022, SGR 21/3622, ECLI:NL:RBDHA:2022:14657
- Rechtbank Den Haag, 22 december 2022, SGR 20/1251, SGR 20/4100 en SGR 21/4512, ECLI:NL:RBDHA:2022:14234
Rechtbank Den Haag sluit zich in deze uitspraken aan bij het oordeel van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 2 november 2022. De belastingplichtigen slagen echter in deze vijf uitspraken niet in hun bewijslast dat het werkelijke rendement lager is. De rechtbank betrekt in de beoordeling van de hoogte van het werkelijke rendement in de verschillende casus namelijk ook de (ongerealiseerde) koerswinsten op de beleggingen, de ongerealiseerde waardestijging van een goudstaaf en de ongerealiseerde waardestijging van een tweede woning (voor welke waardestijging de rechtbank aansluiting zoekt bij de WOZ-waarden).