Niet eens met geboden rechtsherstel 2017? Verzoek ambtshalve vermindering vóór 2023
Voor personen wiens aanslag is vastgesteld op basis van de collectieve uitspraak op massaal bezwaar over 2017, geldt dat zij nog rechtsmiddelen kunnen instellen als zij het niet met de uitkomst eens zijn. Als het werkelijke inkomen lager is dan dat volgens het rechtsherstel kunnen zij voor het jaar 2017 tot uiterlijk 31 december 2022 een verzoek om ambtshalve vermindering indienen.
Onvoldoende rechtsherstel
In allerlei (kranten)publicaties en tijdens bijeenkomsten wordt gesproken over de mogelijkheid dat het geboden rechtsherstel in aanslagen en beschikkingen aan personen wiens aanslag op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond, onvoldoende zou zijn. Zo bestaat onder meer kritiek op het rendementspercentage op schulden en het toepassen van het rendementspercentage op de diverse samenstelling van de restgroep: overige bezittingen. Het lijkt inmiddels vrijwel zeker dat over de wijze van rechtsherstel weer geprocedeerd gaat worden.
Verzoek ambtshalve vermindering
Voor klanten uit de massaal bezwaarprocedure zijn door de collectieve uitspraak1 op bezwaar de aanslagen op 4 februari 2022 onherroepelijk vast komen te staan. Zij kunnen niet in bezwaar tegen het geboden rechtsherstel, maar kunnen wel een verzoek om ambtshalve vermindering indienen.2 Tegen een afwijzing van een dergelijk verzoek staat dan vervolgens bezwaar en beroep open. Het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering kan tot uiterlijk vijf jaar na afloop van het belastingjaar. Dit betekent dat voor het belastingjaar 2017 het verzoek uiterlijk 31 december 2022 ingediend moet zijn.
Geen massaalbezwaarplusprocedure
Op 4 november 2022 werd bekend dat voor personen wiens aanslagen op 24 december 2021 al onherroepelijk vaststaan (de zogenoemde niet-bezwaarmakers) een massaalbezwaarplusprocedure wordt ingericht3. Samen met andere (koepel)organisaties is SRA momenteel nog in overleg met het ministerie van Financiën over onder meer de inrichting van deze procedure. Uit dit overleg is in ieder geval al duidelijk geworden dat het ministerie niet van plan is om voor de personen die meeliepen in de gewone massaalbezwaarprocedure de termijn voor het ambtshalve verzoek te verlengen. Dat zal ook niet gebeuren als in de toekomst voor de niet-bezwaarmakers mogelijk toch nog een mogelijkheid wordt gecreëerd om een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen.
2017
Het is belangrijk dat kantoren nagaan of het werkelijke inkomen van een klant die rechtsherstel heeft gekregen in het massaalbezwaar, lager was dan krachtens het rechtsherstel is vastgesteld. Als dat zo is, moet de klant in overweging worden gegeven een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen om op die manier de rechten van de klant veilig te stellen. Uiteraard heeft dit alleen zin als het financiële belang groter is dan de kosten van het verzoek om ambtshalve vermindering en een eventuele vervolgprocedure. Wij raden SRA-kantoren aan de klanten die het betreft te informeren over de mogelijkheid om over 2017 een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen als het werkelijke inkomen lager is dan het vastgestelde inkomen over 2017. Uiteraard moet die klant worden verteld dat dit verzoek dan uiterlijk op 31 december 2022 moet zijn ingediend. Als een klant van deze mogelijkheid geen gebruik wenst te maken, is het verstandig dit goed vast te leggen. Dan kan daarover geen misverstand meer ontstaan. Volledigheidshalve merken wij op dat als er andere redenen bestaan voor een verzoek om ambtshalve vermindering, bijvoorbeeld als bepaalde aftrekposten ten onrechte niet in de aangifte zijn geclaimd, ook een verzoek om ambtshalve vermindering kan worden ingediend. Ook dan geldt dat dit voor 2017 uiterlijk op 31 december 2022 moet gebeuren.
Voor 2018 en latere jaren geldt uiteraard dat ook kan gelden dat het werkelijke rendement lager is dan volgens rechtsherstel of dat bepaalde aftrekposten zijn vergeten. Ook voor die jaren kan een verzoek om ambtshalve vermindering worden ingediend. Daarvoor is echter nog tijd. Voor 2018 moet dat verzoek uiterlijk op 31 december 2023 worden ingediend en voor de daaropvolgende respectieve jaren telkens een jaar later.
Werkelijk rendement lager dan volgens rechtsherstel
Niet duidelijk is of de Hoge Raad met het Kerstavondarrest de compensatie in het algemeen heeft vast willen stellen op het werkelijke rendement. De Hoge Raad oordeelde in ieder geval dat het geboden rechtsherstel een compensatie moet bieden die redelijk is. Door die formulering kan het daarom zo zijn dat een lager werkelijk rendement niet voldoende is. Helaas bestaat ook over de inhoud van dat begrip werkelijk rendement nog onvoldoende zekerheid. Zo hebben Bavinck, Dusarduijn en van Vijfeiken in hun rapport van 28 januari 2022 betoogd dat in het werkelijke inkomen niet alleen de vruchten zijn begrepen maar ook de (ongerealiseerde) vermogensmutaties4. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden zoekt in een uitspraak van 29 maart 20225 aansluiting bij het nominaal gerealiseerde rendement en oordeelt dat voor het in aanmerking nemen van ongerealiseerde verliezen geen plaats is. Ook gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelt in een uitspraak van 19 mei 20226 dat voor het in aanmerking nemen van ongerealiseerde verliezen geen plaats is. De Hoge Raad moet uiteindelijk nog oordelen.
Geen model
Hoe een verzoek om ambtshalve vermindering er inhoudelijk uit moet zien, is eigenlijk niet in een model te vatten. Het zal immers met name gaan om het onderbouwen van het standpunt dat het werkelijke rendement van de individuele klant lager is dan het rendement vastgesteld in het rechtsherstel. De inhoud van een verzoek om ambtshalve vermindering zal daarom van geval tot geval verschillen. Om die reden is voor dit soort verzoeken om ambtshalve vermindering, bezwaren en beroepen (vooralsnog) geen model beschikbaar.
Tot slot
Vast staat dat bezwaarmakers de mogelijkheid hebben via een verzoek om ambtshalve vermindering het box 3-inkomen verder te verlagen dan volgens het rechtsherstel. Voor 2017 moet dat uiterlijk op 31 december 2022 gebeuren. Dan moeten deze bezwaarmakers wel aannemelijk maken dat het werkelijke inkomen lager is dan volgens de forfaitaire spaarvariant van het rechtsherstel. De Hoge Raad moet nog oordelen hoe dat werkelijke inkomen moet worden vastgesteld. Onduidelijk is bovendien ook of de Hoge Raad het inkomen wel verder zal willen verlagen dan volgens het rechtsherstel.
Met de huidige kennis is het daarom op dit moment, bij het indienen van een verzoek om ambtshalve vermindering, wellicht verstandig uit te gaan van de voor de klant meest voordelige invulling van het begrip werkelijk rendement. Als het zo voordelig mogelijk berekende werkelijke rendement lager is dan het rendement vastgesteld in het rechtsherstel, kan in overleg met de klant beslist worden om wel of niet een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen. Maak daarbij wel duidelijk dat het niet zeker is dat de rechter een verlaging van het inkomen tot minder dan volgens het rechtsherstel zal honoreren. Bij de beoordeling om een verzoek in te dienen zullen onder meer de onzekerheden over de invulling van het werkelijk rendement, de uitkomst en de kosten van een dergelijke procedure en het financiële belang een rol spelen. SRA raadt aan de uitkomst van het overleg in ieder geval schriftelijk te bevestigen aan de klant. Naar verwachting zullen over deze problematiek wel de nodige procedures worden opgestart.
Voor de volledigheid vermelden wij dat voor de niet-bezwaarmakers andere afwegingen gelden. Daarvoor verwijzen wij naar de berichtgeving over die groep7.
1] Zie Collectieve uitspraak op bezwaar aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2017 tot en met 2020
2] Zie het eerder verschenen nieuwsbericht het eerder verschenen nieuwsbericht Wat te doen als men het niet eens is met het geboden rechtsherstel voor box 3
3] Zie Geen actie meer nodig voor niet-bezwaarmakers box 3
4] Zie C.B. Bavinck, R.P.C Cornelisse en T.C. Gerverdinck, 'Kerstavondarrest; wordt voldoende rechtsherstel geboden?', WFR 2022/172 waarin auteurs menen dat aan de wijze van afdoening, door aansluiting bij het door partijen vastgestelde werkelijke rendement, niet te veel gewicht moet worden toegekend. In overweging 3.6.2 overweegt de Hoge Raad immers dat de rechter de omvang van een op rechtsherstel gerichte compensatie in het algemeen slechts naar redelijkheid zal kunnen vaststellen. Dit suggereert volgens de auteurs niet een exacte vaststelling van een compensatie en dat zou de uitvoerder een redelijkheidsmarge geven waarbinnen hij de compensatie kan verlenen. De auteurs gaan in het artikel in op voorbeelden waarover waarschijnlijk geprocedeerd zal gaan worden omdat in die gevallen het werkelijke rendement lager is dan het forfait.
5] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29 maart 2022, 20/00002 en 20/00855, ECLI:NL:GHARL:2022:2509
6] Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 19 mei 2022, BKDH-21/01132 t/m BKDH-21/01134, ECLI:NL:GHSHE:2022:1892
7] Zie de berichten Onduidelijkheid over verzoek om ambtshalve vermindering box 3 en Uitsluitsel ministerie: massaalbezwaarprocedure voor box 3.
Eerder brachten wij:
- Onduidelijkheid over verzoek om ambtshalve vermindering box 3 (17 november)
- Uitsluitsel ministerie: massaalbezwaarprocedure voor box 3 (4 november)
- SRA: wacht met verzoek ambtshalve vermindering box 3 tot uitsluitsel ministerie (25 oktober)
- Rechtsherstel box 3: vervolgbespreking koepelorganisaties en ministerie (17 oktober)
- Gesprek met Staatssecretaris Van Rij inzake uitvoering van het rechtsherstel box 3 (29 september)
- Brief koepels aan het ministerie (22 september)