Excessief lenen moet niet worden ingevoerd
Na zo’n 20 jaren Wet IB 2001 wordt het lenen van de eigen bv door de dga als onwenselijk aangemerkt. Dit ondanks het feit dat de wetgever daar nooit bezwaar tegen had, sterker, in box 3 de hoogste rendementen opzoeken werd door vroegere bewindslieden zelfs als uitermate verstandig en economisch wenselijk aangemerkt.
Dat inmiddels het gemiddelde bedrag dat van de eigen bv wordt geleend door dga-huishoudens is gestegen, is verklaarbaar door externe factoren, zoals bijvoorbeeld de positieve ontwikkeling van de aandelen- en onroerendgoedmarkt en tegelijkertijd de sterk gedaalde spaarrente. Het geld zoekt de hoogste nettorendementen en die vindt de dga in box 3. Op zich eigenlijk geen reden om nu een totaal ander systeem voor leningen bij de eigen bv te bedenken. Het zou meer voor de hand liggen box 3 aan te passen. Door daarin aansluiting te zoeken bij de werkelijke rendementen worden veel problemen weggenomen: de kleine spaarder betaalt een reële belasting net zo goed als de dga over het rendement dat wordt behaald met het van zijn bv geleende geld. Door een heffing over reële rendementen valt het voordeel van lenen bij de eigen bv grotendeels weg.
Maar helaas, ondanks de vele jaren politiek debat over box 3, ziet men geen kans voor die oplossing. Het blijft bij praten, praten, praten. Dat is anders bij het als excessief lenen “geframede” leengedrag van de dga. Daar wordt tegen opgetreden. Op zich kan ik mij zeker voorstellen dat de politieke belangstelling is opgeroepen. Immers, de opportunistische artikelen waarin, gechargeerd gesteld, werd gesteld dat belastingheffing over de geleende bedragen met een beroep op een verstreken navorderingstermijn kon worden voorkomen, was te schandalig voor woorden. Hopelijk zijn de mensen die dat bepleitten trots op wat zij hebben bewerkstelligd.
Het wetsvoorstel raakt uiteindelijk slechts een beperkt aantal van 11.000 tot 14.000 huishoudens. Ook staat vast dat de huishoudens die buiten Nederland wonen niet of slechts beperkt met de regeling van doen krijgen. Nergens blijkt uit dat deze groep huishoudens niet in staat zou zijn om de leningen af te lossen. Omdat het de meest vermogende dga’s zijn, is het aannemelijk dat die de schulden gewoon kunnen aflossen. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt een structurele opbrengst van € 10 miljoen gesuggereerd. Maar dat is het bedrag dat in totaliteit bij alle dga’s niet meer geheven kan worden omdat er geen geld meer is. Nergens blijkt ook maar in de verste verte uit dat dit de gemiste belasting is bij de huishoudens die onder het wetsvoorstel excessief lenen vallen. Die structurele opbrengst kan het wetsvoorstel niet rechtvaardigen. En de incidentele opbrengst kan dat evenmin. Immers, bij latere aflossing, wordt een negatief regulier voordeel in aanmerking genomen. Dus in de loop van de tijd wordt de incidentele opbrengst bij invoering weer tenietgedaan. Kortom, er zijn geen valide budgettaire redenen voor invoering. Inmiddels wordt ook ruiterlijk erkend dat de uitvoeringspraktijk evenmin veel baat heeft bij het wetsvoorstel. De bestaande wet en jurisprudentie blijven onverkort van toepassing.
Los daarvan onderschat de wetgever de praktische problemen schromelijk. Duidelijk is bijvoorbeeld dat de toerekening van bepaalde schulden van verbonden personen aan de dga complex is en nog veel onverwachte verrassingen bevatten. Stel de bv van pa leent aan de zoon en die lening leidt bij pa tot een fictief regulier voordeel en bijbehorende aanmerkelijkbelangheffing. Die vermindert het vermogen van pa. En hoe moet dat straks bij overlijden, wordt dochter dan gecompenseerd voor haar lagere erfenis omdat pa eerder belasting moest betalen vanwege een lening aan zoon? Weer een extra reden voor ruzie bij de boedelverdeling. En de gevolgen van trouwen en scheiden zijn ondoorgrondelijk. Stel een lening aan de dga en zijn partner die tot een fictief voordeel leidt. Dit is dan een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel en stel dat dit 50/50 wordt verdeeld over de partners. Vervolgens gaan zij scheiden en de schuld blijft gemeenschappelijk. Waarna de vrouw haar deel van de schuld aflost aan de bv die aan de man is blijven toebehoren. Dan krijgt de man het negatieve reguliere voordeel vanwege de aflossing; niet de man. Wie gaat dit en vele soortgelijke gevallen bijhouden en al bij het trouwen en verstrekken van leningen juridisch goed vastleggen wat de toekomstige consequenties zijn? Niemand vrees ik.
Nu zal de wetgever pareren: de dga roept de complexiteit over zich af door te lenen: dan moet hij/zij dat maar niet doen! Dat klopt. Vermoedelijk zal er na 2023 weinig meer worden geleend. Maar punt is wel dat de complexiteit voor bestaande leningen onverminderd blijft bestaan. En dat is schrijnend omdat de wetgever tot recent nooit maar dan ook nooit heeft gesuggereerd dat lenen bij de eigen bv een bezwaar was.
Kortom: de werkelijke budgettaire voordelen zijn beperkt, het zijn erg weinig belastingplichtigen en de praktische uitvoerbaarheid is te complex. Wetgever: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Stop dit wetsvoorstel!
Reacties graag naar vaktechniek@sra.nl.