Heffing over werkelijke rendementen
Omdat dit voorstel van het kabinet budgetneutraal is, kan dit ook eenvoudig uit het belastingplan worden verwijderd. In dat geval zou het huidige forfaitaire rendement een groot discussiepunt blijven. Verlaging van het forfaitaire rendement lijkt momenteel evenwel niet snel aan de orde. Om verdere discussies over de Europeesrechtelijke houdbaarheid van box 3 te voorkomen, is ingaande 1 januari 2016 een hogere vrijstelling in box 3 met eventueel een iets lager forfaitairrendement van bijvoorbeeld 2,9% (wat volgens pensioenfondsen een reëel rendement zou zijn) wenselijk.
Opvallend
Op 6 oktober is als onderdeel van de Algemene Financiële Beschouwingen een motie van het lid Markies aangenomen door de Tweede Kamer. In deze motie verzoekt de Kamer aan de regering te onderzoeken welke maatregelen de Belastingdienst moet nemen om een belasting op werkelijke rendementen in box 3 te kunnen heffen. Opvallend aan deze herziene motie is dat thans wordt gesproken over een belasting op werkelijke rendement, waar in de oorspronkelijke motie nog werd gesproken over een vermogenswinstbelasting.
De nu aangenomen tekst variant is zo ruim dat niet alleen een vermogenswinstbelasting, maar ook een vermogensaanwasbelasting tot de mogelijkheden behoort. Nadeel van de motie is dat volstrekt onduidelijkheid is over welk systeem de Belastingdienst een oordeel moet geven met betrekking tot de uitvoerbaarheid. Zo'n systeemkeuze lijkt mij eerlijk gezegd van primair belang. Pas daarna kan de Belastingdienst een oordeel vellen en kan de politiek op basis daarvan beoordelen of invoering daadwerkelijk tot de mogelijkheden behoort.
Lappendeken
Zoals ook het CPB recentelijk aangaf in haar Policy Brief 'Een meer uniforme belasting van kapitaalinkomen' is de huidige manier waarop vermogensrendementen worden belast een lappendeken. Verschillende tarieven en verschillende manieren om de grondslag te bepalen leiden tot een veelheid aan effectieve tarieven, die mede worden veroorzaakt door de afwijkende behandeling van eigen vermogen. Het CPB vermeldt terecht dat de belastingheffing over eigen en vreemd vermogen, maar ook de belastingheffing over ondernemingswinsten afhankelijk van de rechtsvorm nadere studie behoeft. Daarbij dient overigens ook aandacht te worden besteed aan de invloed van de op 6 oktober door de OESO gepubliceerde BEPS-rapporten waarin de ontgaansmogelijkheden via financieringsarrangementen ook specifiek zijn onderzocht.
De Kamer zal mede gezien de uitkomst van een hoorzitting op eveneens 6 oktober ongetwijfeld verder willen studeren op een heffing naar werkelijke rendementen. Uiteraard zijn uitvoeringstechnische aspecten van groot belang en dient men zich daar voorafgaande aan de invoering van een nieuw stelsel uitvoerig in te verdiepen. De Belastingdienst heeft tijdens de genoemde hoorzitting echter al aangegeven dat zij vooralsnog niet in staat is belasting te heffen over de werkelijke rendementen. De Tweede Kamer mag dit niet terzijde schuiven en alleen tot invoering van een nieuw systeem overgaan als dat daadwerkelijk implementeerbaar is.
Politieke durf
Mijn mening over een nieuw stelsel is simpel: een heffing over de werkelijke rendementen - inclusief ondernemingswinst - die beperkt is tot bijvoorbeeld 20-25%. Een hogere vlaktaks over arbeidsinkomen (inclusief het arbeidsinkomen van ondernemer en dga) met een hoger tarief voor topinkomens (bijvoorbeeld vanaf € 100.000) van bijvoorbeeld 49%. Als de politiek meent dat een dergelijk systeem tot te grote vermogensongelijkheid leidt, kan een boedelbelasting of schenkbelasting worden geheven ter grootte van bijvoorbeeld 25%. Een dergelijk systeem leidt tot economische groei omdat meer investeringen kunnen worden gedaan en de arbeidsparticipatie ook zal toenemen. Nu alleen de politieke durf nog om hiertoe over te gaan. Als die er niet is, besluit men hopelijk wel tot een hogere vrijstelling in box 3 in combinatie met een lager forfaitair rendement.